
Jurisprudentie
BB0837
Datum uitspraak2005-09-20
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers1998/833
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers1998/833
Statusgepubliceerd
Indicatie
Uit het voorgaande leidt het hof af dat het weliswaar min of meer waarschijnlijk is dat de brand met de hennepteelt geen verband houdt, direct noch indirect, maar dat dit – met name in verband met de mogelijkheid van brand als gevolg van overbelasting van de elektrische installatie – allerminst als zeker kan worden beschouwd. In deze zaak is dan ook ten volle de vraag aan de orde met welke graad van waarschijnlijkheid genoegen kan worden genomen voor het bewijs in een civiel geschil. Het hof zal [appellanten], overeenkomstig hun bewijsaanbod, toelaten tot het bewijs van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat door toedoen van de expert van Interpolis voorzienbaar belangrijke aanknopingspunten voor brandoorzaakonderzoek in de woonkamer van de boerderij verloren zijn gegaan. Behalve op de vraag op welke wijze de expert van Interpolis (en de politie) in het najaar van 1993 zijn omgegaan met in de woonkamer aanwezig materiaal, zal de bewijslevering zich ook dienen te richten op hetgeen vervolgens tot en met de sloop van de boerderij in 1996 met eventueel in de woonkamer resterend materiaal is gebeurd.
Uitspraak
20 september 2005
tweede civiele kamer
rolnummer 98/833
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellant sub 3],
allen wonende te [woonplaats],
appellanten na verwijzing,
procureur: mr. H. van Ravenhorst,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. Interpolis Schade,
gevestigd te Tilburg,
geïntimeerde na verwijzing,
procureur: mr. J.M. Bosnak.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor het verloop van het geding tot aan het tussenarrest van 10 juni 2003, verwijst het hof naar dat arrest [BB0836].
1.2 Bij genoemd arrest heeft het hof J. Weges van het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding tot deskundige benoemd. De deskundige heeft de resultaten van zijn onderzoek in de vorm van voorlopige bevindingen op schrift gesteld en is vervolgens naar aanleiding daarvan ter zitting ondervraagd. Het proces-verbaal van het verhoor van de deskundige bevindt zich bij de stukken. Naar aanleiding van de ondervraging heeft de deskundige zijn onderzoek voortgezet en heeft hij opnieuw voorlopige bevindingen op schrift gesteld. Naar aanleiding van zijn nadere bevindingen is de deskundige nogmaals ter zitting gehoord, waarvan opnieuw proces-verbaal is opgemaakt.
1.3 Vervolgens hebben [appellanten] bij memorie na deskundigenverhoor zich nader over de zaak uitgelaten. Bij die gelegenheid hebben zij enkele nieuwe producties in het geding gebracht, waaronder een in hun opdracht vervaardigde rapportage van drs. [H.], en hebben zij nader bewijs aangeboden.
1.4 [appellanten] hebben onder nummer 3/2005 een fotoalbum en een aantal losse foto’s ter griffie van het hof gedeponeerd.
1.5 [appellanten] hebben daarna bij akte hun eis vermeerderd.
1.6 Interpolis heeft bij antwoordmemorie na deskundigenbericht, met één nieuwe productie, op het nadere standpunt van [appellanten] en op hun gewijzigde eis gereageerd.
1.7 Vervolgens hebben [appellanten] bij akte zich over laatstbedoelde nieuwe productie uitgelaten.
1.8 Ten slotte hebben partijen andermaal de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2 Verdere beoordeling van het geschil na verwijzing
2.1 Het hof roept in herinnering dat het in deze zaak gaat om de consequenties van de risicoverzwaring die het gevolg is van de vestiging van een hennepkwekerij in de aan [appellanten] toebehorende en door hen aan derden verhuurde boerderij. Krachtens de polisvoorwaarden van Interpolis bestaat voor [appellanten] geen recht op uitkering, tenzij zij aantonen dat de schade geen verband houdt met de risicoverzwarende verandering. Het is in deze zaak derhalve aan [appellanten] om aan te tonen dat de brand direct noch indirect verband houdt met de hennepteelt.
2.2 In zijn laatste voorlopige bevindingen heeft Weges weliswaar gesteld dat de brand “zeer waarschijnlijk op de begane grond in de woonkamer is ontstaan”, maar hij heeft die stelling in het vervolg van de voorlopige bevindingen en tijdens het laatste verhoor belangrijk genuanceerd. Zo heeft hij de mogelijkheid van brand veroorzaakt door oververhitting van het elektriciteitsnetwerk niet uitgesloten geacht en heeft hij gezegd dat een dergelijke brand kan ontstaan op alle plaatsen in de leiding tussen de meterkast en de plek van afname. In verband met de omstandigheid dat ook op de zolderverdieping activiteiten ten behoeve van de hennepkwekerij plaatsvonden en de aanwezigheid van leidingen langs de muur van de begane grond – het hof verwijst naar hetgeen in het arrest van 21 januari 2003 onder 2.4 is overwogen – begrijpt het hof dat de bedoelde oververhitting ook op de begane grond kan zijn ontstaan.
2.3 De deskundige heeft vervolgens gezegd dat hij de kans dat de brand direct of indirect verband houdt met de hennepteelt “niet erg groot” acht, maar dat hij er daarbij vanuit gaat dat de brand rechts naast de voordeur is begonnen. Dat laatste leidt de deskundige kennelijk af uit de getuigenverklaringen van [C.] en [appellant sub 3].
2.4 De eerste heeft na zijn aankomst als uitrukbevelvoerder van de brandweer uit het feit dat de brand op de begane grond het hevigst was, de conclusie getrokken dat de brand rechts naast de voordeur is begonnen. Weliswaar heeft hij de vraag waar de brand is begonnen, niet als zodanig onderzocht, maar de deskundige heeft aan bedoelde conclusie van [C.] kennelijk de waarde toegekend van de inschatting door een persoon die aan zijn ervaring bij de brandweer het nodige (mogelijk deels intuïtieve) inzicht ontleent. [appellant sub 3], die eerder ter plaatse was dan [C.], spreekt in zijn verklaring van vuur in het midden aan de voorzijde van de boerderij. Gelet op de plattegrond op de laatste pagina van de bijlagen bij het proces-verbaal van 16 april 2004 komt deze positie globaal overeen met rechts naast de voordeur. De veronderstelling waarvan de deskundige is uitgegaan, vindt in de getuigenverklaringen van [C.] en [appellant sub 3] derhalve inderdaad steun.
2.5 De rapportage van [H.] doet niet wezenlijk afbreuk aan de bevindingen van Weges. [H.] beklaagt zich weliswaar over het ontbreken van een zorgvuldig onderzoek in de onderhavige zaak, maar ook hij kan het door hem omschreven scenario – een op de begane grond ontstane brand – niet op harde gegevens baseren en heeft ook de oorzaak van de brand niet kunnen vaststellen. Wel heeft [H.] zich nog verzet tegen de suggestie dat een hennepkwekerij het risico van brand vergroot, maar hij is in dat verband niet ingegaan op de door Weges tijdens het laatste verhoor genoemde mogelijkheid van oververhitting als gevolg van zware belasting van een door breuk of vervorming aangetaste elektriciteitsleiding. Dat de exploitatie van een hennepkwekerij inderdaad gepaard gaat met een zware belasting van elektriciteitsleidingen beschouwt het hof in dit verband als van algemene bekendheid.
2.6 Voorzover Interpolis bij haar antwoordmemorie na deskundigenbericht andermaal betwist dat [F.] in de vloer van de woonkamer een diepe inbranding heeft waargenomen, is die betwisting ook thans onvoldoende gemotiveerd. Het hof verwijst naar hetgeen het bij het arrest van 21 januari 2003 onder 2.6 heeft overwogen. Dat de waarneming van [F.] niet door andere getuigen is bevestigd en ook niet op bijvoorbeeld foto’s is vastgelegd, is onvoldoende reden om aan zijn verklaring geen geloof te hechten. De suggestie van Interpolis in dezelfde memorie dat sprake is geweest van brandstichting, bijvoorbeeld in verband met een criminele afrekening, is niet nader onderbouwd. Een concrete aanwijzing voor een dergelijk scenario wordt door Interpolis immers niet genoemd. De enkele (theoretische) mógelijkheid van brandstichting acht het hof in het kader van de waardering van het bewijs niet doorslaggevend.
2.7 Uit het voorgaande leidt het hof af dat het weliswaar min of meer waarschijnlijk is dat de brand met de hennepteelt geen verband houdt, direct noch indirect, maar dat dit – met name in verband met de mogelijkheid van brand als gevolg van overbelasting van de elektrische installatie – allerminst als zeker kan worden beschouwd. In deze zaak is dan ook ten volle de vraag aan de orde met welke graad van waarschijnlijkheid genoegen kan worden genomen voor het bewijs in een civiel geschil.
2.8 [appellanten] hebben zich in dit verband op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak aan het bewijs minder hoge eisen behoren te worden gesteld op de grond dat zij door toedoen van de door Interpolis ingeschakelde expert in hun bewijsmogelijkheden zijn benadeeld, omdat bij de uitvoering van het onderzoek van de expert met behulp van een kraan in de woonkamer werkzaamheden zijn verricht, althans de situatie in die kamer niet intact is gelaten, als gevolg waarvan een zorgvuldig onderzoek naar de mogelijkheid van een brandoorzaak op de begane grond onmogelijk werd. [appellanten] wijzen er in dit verband op dat zij er destijds niet op bedacht waren, en ook niet behoefden te zijn, dat zij bewijs zouden moeten leveren, omdat zij van de aanwezigheid van de hennepkwekerij niet op de hoogte waren. Kennelijk mede in dit verband bieden [appellanten] bewijs aan door het horen van twee medewerkers van Interpolis, die kort na de brand ter plaatse zijn geweest.
2.9 Interpolis bestrijdt dat door haar toedoen bewijsmogelijkheden verloren zijn gegaan. In de eerste plaats voert zij aan het onderzoek onder de regie van de politie plaatsvond. In de tweede plaats betwist zij dat een kraan in de voorkamer aan het werk is geweest; volgens Interpolis stond de kraan buiten en werkte de kraan vanuit die positie in de slaapkamers.
2.10 Dat het onderzoek onder de regie van de politie plaatsvond, neemt niet weg dat de expert van Interpolis aan de uitvoering van het onderzoek heeft deelgenomen en in dat verband er ook op behoorde te letten dat geen belangrijke aanknopingspunten voor brandoorzaakonderzoek verloren gingen. Voorzover de politie het onderzoek zo inrichtte dat zulk verlies van aanknopingspunten daarvan het voorzienbaar gevolg was, had de expert van Interpolis daartegen moeten protesteren.
2.11 Het hof zal [appellanten], overeenkomstig hun bewijsaanbod, toelaten tot het bewijs van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat door toedoen van de expert van Interpolis voorzienbaar belangrijke aanknopingspunten voor brandoorzaakonderzoek in de woonkamer van de boerderij verloren zijn gegaan. Behalve op de vraag op welke wijze de expert van Interpolis (en de politie) in het najaar van 1993 zijn omgegaan met in de woonkamer aanwezig materiaal, zal de bewijslevering zich ook dienen te richten op hetgeen vervolgens tot en met de sloop van de boerderij in 1996 met eventueel in de woonkamer resterend materiaal is gebeurd.
2.12 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
3 Beslissing
Het hof, recht doende na verwijzing:
laat [appellanten] toe tot het bewijs als onder 2.11 omschreven.
bepaalt dat, indien [appellanten] dat bewijs door middel van getuigen wensen te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.L. Valk, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de getuigen in de maanden oktober, november en december 2005 zullen worden opgegeven ter rolzitting van 4 oktober 2005, ambtshalve peremptoir, waarna dag en uur van de verhoren (ook indien voormelde opgave van een of meer der partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van Osch en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 2005.